Domheid is niet zelden miskende ironie.
Het Carnavalet-Museum is opnieuw ingericht. Veel moois is verdwenen, waaronder de duim van O. Dapper Dapper, maar nieuw is de tentoonstelling van het ironieteken van Alcanter de Brahm.
De grap is natuurlijk dat ironie alleen door ingewijden wordt herkend, reden waarom velen er een hekel aan hebben. Mogelijk hebben daarom nogal wat mensen gepleit voor de introductie van een nieuw leesteken.
Zo dook in zeventiende-eeuwse geschriften een spiegelbeeldig vraagteken op, waarmee een retorische vraag werd afgesloten. Mogelijk is de Londense drukker Henry Denham de uitvinder.
Jobard
De Belgische lithograaf, fotograaf en schrijver Marcellin Jobard gebruikte in 1841 een ironieteken in zijn ‘Rapport sur l’exposition de 1839. Industrie française’:‘Si l’on trouvait le moyen d’exprimer à l’aide de trois ou quatre signes nouveaux tous les principaux groupes de sensations voisines, de manière à mettre le lecteur en état de rendre à première vue les sentiments de l’auteur, il nous semble qu’on devrait les adopter. […] par exemple un point d’ironie représenté par une petite flèche tiendrait lieu des phrases : dit-il en persiflant, ajouta-t-il en plaisantant, reprit-il d’un air moqueur, etc. […] un point d’irritation, un point d’indignation, un point d’hésitation, tout cela exprimé avec la même flèche placée dans quatre positions différentes. Nous proposons un point de sympathie (), un point d’antipathie )(, un point d’affliction, un point de satisfaction, un signe pour la voix haute, un pour la voie basse, etc.’ (Rapport, II, p. 350-351). Het draaiend pijltje getuigt kortom van de gemoedstoestand van de schrijver. Jobard geeft ook een krant uit. In een artikel voor Le Courrier Belge van 11 oktober 1841, over de internationale politiek, strooit hij kwistig met ironietekens. In een voetnoot geeft hij een verklaring.
Alcanter de Brahm
Alcanter de Brahm volgt met een ironieteken, waar hij ook een sieraad van heeft laten maken; het lijkt wel alsof het speldje in het museum is gebruikt als dasspeld.
Satraap Raymond Queneau gebruikte in zijn roman Le Chiendent uit 1933 twee omgekeerde uitroeptekens als verontwaardigingsteken.
De Amerikaan K. Speckter bedacht in 1962 de ‘interrobang’, een combinatie van vraag- en uitroepteken dat een vragende uitroep moest afsluiten. Het werd destijds bij het lettertype Americana als loden letterstaafje standaard meegeleverd.
Onder de Nederlanders zijn er opmerkelijk veel leden van de NAP die pleiten voor een ironieteken: naast Justus van Effen, W.F. Hermans, Hugo Brandt Corstius, Nico Scheepmaker, Harry Mulisch en Henk Hofland.
Battus introduceert in het boekje Tussen letter & boek uit 1985 een vraagteken met eronder een komma in plaats van een punt. Het teken moest worden gebruikt als niet de hele zin, maar slechts een deel een vraag vormde: ‘Is de punt onder het vraagteken een eind-van-de-zin-teken? dan is ook een bekommaade vraag mogelijk.’
Harry Mulisch presenteert in Het beeld en de klok (1989) een ironieteken in de vorm van een cijfer 3 met een punt eronder (7). Het ironieteken was naar zijn idee een variant op de uitroep- en vraagtekens, die hij zag als gemodificeerde cijfers 1 en 2 (met een punt).
Soms voegt de redactie een uitroepteken tussen haakjes toe: (!)
Internet heeft de knipoog-smiley geïntroduceerd: 😉.
Het CPNB heeft in 2007 een ironieteken laten ontwerpen.
Ironie geeft te denken, dwingt je je eigen verstand te gebruiken. Robert Musil spreekt zelfs over een constructieve ironie, die bijdraagt aan de ontwikkeling van een nieuwe moraal. De dasspeld van Alcanter zet de drager opeens in een ironisch daglicht, mogelijk wijst hij op de nieuwe mens die dagende is.
Overigens volstaat de patafysische apostrofe, die tegenwoordig ook als winkelwagenmuntje wordt uitgegeven door de firma Monoprix.