Zo dom als een gans (2015)
In de domme diergaarde, het bestiarium stupidum, vinden we stallen met een ezel, een koe, een schaap, varkens en zwijnen, allemaal dieren die aspecten van de menselijke domheid verbeelden. Verder een insectarium vol vliegen, horzels en wespen (onnutte bedrijvigheid), een hommel (gezeur). Elders staan een kikker in een kooi, een uil op een stok, een kom met een vis (volgens Plato de laagste in de keten van wezens). Maar ook zijn er monsters als de kip zonder kop, het achtereind van een varken en een sfinx. Achter tralies tronen de heraldische dieren. Een volarium bevat een vleermuis en een zwaluw (zinnebeelden van de fladderende geest), de struisvogel, een kalkoen, de pelikaan, het uilskuiken en de gans. In vergelijkingen wordt de menselijke domheid meestal gerelateerd aan dieren die eetbaar of gedomesticeerd zijn. Wilde of gevaarlijke dieren worden daarentegen veelal met het kwaad geassocieerd of met seks.
In de Chinese literatuur en kunst treffen we alleen wilde ganzen aan. De gans die in veel landen als een symbool van huwelijkstrouw wordt gezien, was ooit een geschenk dat een jongen gaf aan zijn uitverkoren meisje in een poging haar seksuele schaamte te overwinnen. Ze moest een voorbeeld nemen aan de wilde dieren in de lente. Dat de blinde, seksuele drift angstaanjagende vormen kan aannemen moge blijken uit de prent van een geëxalteerde vrouw tussen ganzen met falluskoppen. Domheid en wildheid vallen hier samen. In de uitdrukking ‘domme gans’ verwijst de vogel, in vrijwel alle Europese talen, doorgaans naar een domme vrouw. In het Frans betekent ‘une oie blanche’ een naief meisje. ‘Plumer l’oie sans la faire crier’ (een gans plukken zonder dat hij schreeuwt) wijst op het bestelen van een sukkel zonder dat hij het merkt.
Wat is de relatie tussen domheid en de gans? Te denken valt aan het gekwek, aan de schommelende gang, of aan volgzaamheid. Na de geboorte hechten ganzen zich aan de wezens die het dichtst in de buurt zijn. Een gans die wordt geboren in een regiment loopt achter iedere soldaat aan. Het kuddegedrag blijkt ook uit het Deense gezegde ‘De vos jagen met ganzen’.
Beroemd is de karikatuur tegen de katholieken van Gustave Jossot (1866-1951) uit L’Assiete au Beurre (17 mei 1902), in een tijd dat de scheiding tussen kerk en staat in Frankrijk nog niet tot stand was gekomen, dat gebeurde pas in 1905. Overigens bekeerde Jossot zich tot de Islam, wat ironisch is omdat varianten op de prent in Le Canard Enchainé zijn gebruikt tegen de Islamieten; eerst door de gesluierde vrouwen als ganzen af te beelden (Cardon, 1989), dan door de jihadi’s met ganzen te vergelijken (Riss, 2011).
De tekenaar Honoré gebruikte de prent tegen gesubsidieerde boeren die werden vergeleken met ganzen aan de dwangvoeding. Dankzij dit imitatiegedrag kunnen we zo langzamerhand de tekenaars zelf in een rij als ganzen opstellen.
Op een karikatuur uit 1761 staan de Engelse politici Fox en Newcastle als een vos en een gans tegenover elkaar; als we de prent omkeren zien we een schurk en een nar. De tegenstelling gaat terug op een preek uit de Middeleeuwen: ‘Als de vos de passie preekt, boer past op uw ganzen’. Een huichelaar kan men nimmer vertrouwen. Maar overdrachtelijk wordt de boer met de gans gelijkgesteld: ‘voor de ganzen preken’ betekent: voor dovemansoren spreken.
Dat het gekwaak ook zijn voordeel kan hebben blijkt uit een sprookje van Grimm. De vos ziet in een wei een kudde vette ganzen en wil ze stuk voor stuk verslinden. De ganzen snateren van schrik en smeken om hun leven. De vos toont geen genade, maar dan vraagt één gans of ze nog eenmaal mogen bidden zodat ze niet in zonde zullen sterven. De vos stemt toe en de eerste gans begint aan zijn gebed; de tweede gans begint ook alvast en al snel snateren alle ganzen door elkaar tot het de vos teveel wordt. Vanwege dit collectief gekwaak werden ganzen bij de oude Egyptenaren en Romeinen wel gebruikt als waakdieren. Befaamd is het verhaal over de Romeinen die de ganzen zouden hebben gebruikt om het Kapitool te bewaken. De dieren leven in een groep, waarvan er altijd een paar op de uitkijk staan. Als de ganzen zachtjes gakken geeft dit aan dat de dieren het naar hun zin hebben. Maar als er een vijand nadert, slaan de ganzen luid alarm, wat de groep alert maakt.
In Egyptische hiëroglyphen symboliseerde de gans een dwaas. Maar we hebben geen verklaring voor dit embleem. Bovendien droeg de Egyptische god Geb (of Keb) een gans als kroon. Het totemdier zou verwijzen naar het kosmische ei waaruit de Zon was geboren. Het ei keert weer in de fabel van Aisopos (circa 620-560 v.Chr.) over de gans met de gouden eieren, en sprookjes over een domme boer die zijn gans slachtte om alle gouden eieren voor zichzelf te bewaren. (Wij kennen de kip met de gouden eieren.) Overdrachtelijk wordt de uitdrukking gebruikt voor een handelaar die een klant verliest omdat hij zich meer toeeigent dan hem toekomt. Opnieuw openbaart de domheid zich in de buurt van een gans.
De domme boer die slim wilde zijn, herkennen we ook in de ‘Domme jongen uit Meissen’: de ganzenhoeder wilde de intocht van de vorst in de stad bijwonen. Maar omdat hij zijn ganzen nergens kon opsluiten, nam hij de dieren mee; hij stak ze simpelweg met de koppen onder zijn broekriem. Toen de vorst gepasseerd was, kwam hij er tot zijn schrik achter dat alle ganzen gestikt waren. Sindsdien heet hij wel ‘het ganzenjong’. Toen de vorst het verhaal hoorde, haalde hij hem als nar aan zijn hof. (Zie het beeld van Oskar Aurich uit 1905.)
Ook in het stripverhaal speelt de gans een dubbelzinnige rol: de boerenknecht Gijs Gans wordt door domme burgereenden als Donald Duck geassocieerd met praatzucht, luiheid en domheid. Gijs Gans wil nergens voor deugen. Het demonstreren van matrassen in de etalage van een beddenzaak, is het enige baantje waar hij goed voor is. Interessanter is Wammes Waggel uit Tom Poes van Marten Toonder. Waggel wordt meestal gepresenteerd als een flierefluiter met een Tiroler hoedje. Zijn doel is lolmaken. Rampen noemt hij ‘enigjes’. Ben ten Holter (Vrij Nederland, 3 mei 1986) noemde Waggel karakterloos en een escapist, maar daarin schuilt juist zijn kracht. Wammes is even ongrijpbaar als de domheid. Wammes is een manusje van alles, al is hij liever lui dan moe. Hij is een vervoerder van chemisch afval, hij werkt als zager bij een ‘Timerij’, speelt accordeon. Hij ontwerpt nutteloze machines. En ieder beroep vraagt om een eigen hoedje; anders gezegd, hem past iedere hoed. Alles wat hij doet is tot mislukken gedoemd. ‘Twaalf ambachten, dertien ongelukken’, wil het gezegde, maar Wammes is de kampioen van het dertiende ongeluk dat de hele situatie op zijn kop zet. Het geluk is met de dommen. Zijn domheid schuilt niet in passiviteit, naäperij of kuddegedrag, integendeel: hij belichaamt de onvoorspelbare domheid die ons altijd te slim af is. Hij weet niets, staat nergens bij stil, heeft overal een mening over, valt iedereen lastig met vondstjes, verheugt zich in andermans tegenspoed én voorspoed. De wereld is een bende, en Wammes voelt zich als een vis in het water. Bekende uitspraken van Wammes zijn: ‘Hallo luitjes!’ ‘Hihihi, wat enigjes!’ en ‘Zeg nou zelf!’ Hij is een levensgenieter, al kan hij kwaad of verdrietig worden als hij zijn zin niet krijgt. Bij hem vergeleken zijn de opgeblazen domheid van Bommel de Beer en het genie van Tom Poes voorspelbaar. Seks interesseert hem niet. Gescheld raakt hem niet. Het onnatuurlijke vindt hij tegelijk verbijsterend en komisch. In zijn domheid is Wammes onoverwinnelijk. Uit een van de verhalen (Heer Bommel en de zelfkant) blijkt hij een ‘elementaal’ te zijn; hij vertegenwoordigt de watergeest. Hij duikt op als veerbootman, in een roeiboot, in de moerassen. Sterker: in Wammes krijgt de domheid goddelijke trekken; in de traditie van Hermes, Prometheus, Tijl Uilenspiegel, hodja Nasreddin, belichaamt hij de trickster, de man die door zijn onvoorspelbare gedrag de schepping draaiende houdt.
Waggel ziet dingen die voor anderen verborgen blijven; hij haalt perziken uit bevroren grond en plukt rozen van bomen. Zijn hoogtepunt bereikt hij in De Niks. Een kunstschilder raadt hem aan om nooit te schilderen wat hij ziet, maar alleen wat hij voelt. Daarop schildert Wammes een ongefixeerd expressionistisch meesterwerk van de Niks, een spook dat allen met holle ogen aanstaart. Het Niks groeit met de angst, maar verliest aan kracht zodra het wordt geschilderd. Het Niks is de kracht van de gans.
www.matthijsvanboxsel.nl